De bevalling van Otto*

Blog 7

In de vorige blog

Met mijn rolkoffertje vol en het mandje waar Otto in komt te liggen stappen we de afdeling op. We krijgen gelijk een kamer op de verlosafdeling. Fijn dat je niet hoeft te verhuizen en bevallingen met dit termijn kunnen heel erg snel gaan ineens.

Diegene die ons de kamer wijst zegt: ‘zometeen komt de zuster die dienst heeft en er voor jullie kamer zal zijn’. We zitten, we kijken, we wachten. We herinneren ons waar ik bevallen ben van Julie en Alexander, ook op deze afdeling. Dan gaat de deur open en ik zie direct wie het is. Zuster Peti, ik had haar al genoemd naar Jan Peter toe. Zij was er een keer met een opname, toen ik zwanger was van Alexander. Ik had toen zo’n fijn gesprek gehad. Ik had echt gebeden of zij er mocht zijn.

Ik zeg tegen haar: ‘Nou, ik heb gebeden dat jij er mocht zijn.’ ‘Nou’, zegt ze. ‘Ik had weekenddienst gehad en had vandaag helemaal niet moeten werken, maar er was iets mis gegaan in het rooster en nu begrijp ik waarom!’ We zijn verwonderd, dat zo praktisch ook God dichtbij voelt. In juist dit soort dingen. De juiste mensen, op de juiste plaats.

De zuster spreekt met ons door wat we kunnen verwachten en hoe de inleiding gaat verlopen. Ik zal tabletjes toegediend krijgen waarmee de baarmoedermond verweekt en geprikkeld wordt, waardoor de bevalling op gang zal komen. Hoelang dat duurt is niet te zeggen. We moeten rekening houden met een placenta die niet los zal komen. Dan is het tijd voor het eerste tabletje. Het is geen fijn gevoel als dat word ingebracht. En ook dit voelt ontzettend definitief. Maar het kan niet meer anders. Mijn gezondheid gaat niet goed.

Dan begint het grote wachten. Wachten op kramp. Wachten tot er iets gebeurt. Jan Peter en ik praten samen. We luisteren een podcast van Sela. Waarin ‘toevallig’ iemand verteld waarom een bepaald lied voor haar belangrijk was in de periode na het verlies van haar kindje.

Na een paar uur krijg is weer een tabletje. Inmiddels rommelt het aardig in mijn buik en gaat het van rommelen naar vervelend toe. Ik verwissel van houding. Ga onder de douche staan en daarmee zakt het weer eventjes een beetje af. Inmiddels is het ook tijd geworden voor de wisseling van de dienst. Ik moet huilen als Peti weg gaat, en we merken dat het haar ook wat doet.

Dan komt de nieuwe zuster binnen voor de komende dienst. Marleen. Ook haar ken ik. Ook zij is christen, en daar ben ik blij mee omdat je elkaar dan beter begrijpt. In haar dienst slaat het vervelende rommelen echt om in weeën. De tijd verstrijkt en ik heb pijn. Pijn die ik wil voelen. Alsof dat het laatste is wat ik voor Otto kan doen. Ik wil door die pijn heen. Tijdens mijn weeën besef ik wat er echt gebeurt nu. Een traan glijdt over mijn wang. De pijn vanbinnen is nog veel erger dan die van mijn weeën. Ik word verscheurd. Ik ga hier letterlijk kapot aan.

Weer een uur of twee gaan voorbij. De weeën zijn scherp. En ik schiet geen cm op. De zuster zegt: ‘Je hebt het goed gedaan, maar je hoeft dit niet zo voor jezelf te doen, zal ik bellen voor een ruggenprik?’.

Ik stem in. Ik kan niet meer. En zo word ik na een half uur later naar de anesthesist gebracht. Twee kundige mensen die binnen notime de ruggenprik erin zetten. Een keer raakte hij een zenuw, dat deed erg pijn, maar tanden op elkaar en zo stil mogelijk zitten. Dan kunnen zij het beste hun werk doen.

Ik ben ze enorm dankbaar als ik de eerste shot voel komen. Het prikkelt en tintelt en de pijn zakt langzaam weg. En de belofte dat het ‘het scherpe randje eraf haalt’ word ruimschoots waargemaakt. Op een of andere manier word ik er altijd een beetje high van en voel ik niets meer. Dat maakt dus ook dat ik op de terugweg naar de verloskamer google wie de epiduraal heeft uitgevonden en mededeel dat ik vind dat diegene echt een standbeeld verdiend.

Nadat we terug zijn van de ruggenprik komt de wisseling van diensten. Marleen kijkt gauw even wie er dienst heeft. Dan komt ze terug met een lieve zuster. ‘zo’, zegt Marleen. ‘dit is Jolanda, en zij houdt ook heel veel van de Here Jezus.’ We zijn blij met deze zusters. Voor ons ook weer zo’n betoning van Gods Vaderlijke zorg voor ons. In het lijden, in de pijn, in het verdriet is Hij erbij. Dat maakt het niet minder. Maar geeft wel een soort kalmte.

Helaas schiet mijn bloeddruk door de ruggenprik ineens ontzettend omlaag. Mijn hoofdeinde word rechtop gezet en ik krijg zakken met zoutoplossing via het infuus toegediend. Ook moet ik bouillon drinken. Het helpt iets en dan is het tijd om toch te proberen nog iets te slapen.

Jan Peter gaat op de slaapbank liggen. In mijn wazigheid vind ik het heel raar dat hij geen pyjama aandoet. Jan Peter slaapt al snel. En het duurt niet lang voordat ik ook mijn ogen dicht doe.

Midden in de nacht rond kwart voor 3 word ik wakker. Ook al voel ik niet zoveel door de ruggenprik, dit voelt anders. Ik druk direct op de bel. Ik heb ook dorst en ik ril. ‘Jan Peter, wakker worden’, fluister ik. Langzaam wordt hij een beetje wakker. ‘Het voelt anders en ik heb dorst’ vertel ik hem. ‘vraag maar aan de zuster of ze drinken geeft’. Nee’, zeg ik, ‘nee, je moet NU wakker worden, hij komt eraan’. De adrenaline giert door mijn lichaam. De zuster komt binnen, en Jan Peter komt naast mijn bed staan. Ik word beoordeeld en de verloskundige die ook mee kwam zegt: ‘Ik zie het al, hij komt eraan, duw maar zachtjes mee.’ Dat doe ik en met een floep ligt daar, om 10 voor 3, de vruchtzak op het bed. Nog intact. Met onze lieve Otto erin. De verloskundige constateert ook dat de placenta direct mee kwam. ‘Halleluja’, komt er automatisch uit mijn mond. ‘Hier hebben we echt voor gebeden’. Het dringt bij Jan Peter nog niet helemaal door dat zijn zoon daar al is. We bekijken met elkaar hoe mooi hij in de vruchtzak zit en zien hem erin bewegen. Hij leeft nog! Tegen alle verwachtingen in. We maken een foto en dan breekt de zuster de vliezen. Daar is hij. Ons jongentje, onze Otto. En we worden direct overmand door een enorme liefde. Die diepe liefde die je kent als je ouders bent geworden. Dat is er gewoon direct. En zelfs een beetje meer, of beter gezegd anders. Want dit kindje is zo ontzettend hulpeloos.

Ik krijg Otto in mijn handen en Jan Peter mag de navelstreng doorknippen. Af en toe haalt Otto adem. We bekijken hem. We verdrinken ons in de aanblik van ons kind. Dit moment is van ons. Dit is kostbaar. Dit krijgen we nooit meer terug. We huilen, maar we stralen ook. We zijn zo ontzettend trots. Opnieuw ouders geworden. En we vinden hem zo ontzettend mooi. Waar we bang waren voor hoe hij eruit zou zien, dat is weg. Dat is helemaal weg. Dit is ons kind en hij is prachtig.

De zuster en de verloskundige laten ons alleen in dit kostbare moment. Even met elkaar, met de tijd die je hebt. Dat is genoeg.

We kijken elkaar aan. Wat doe je met deze tijd? Tijd die je nooit meer terugkrijgt. We besluiten te doen zoals we met onze andere twee kinderen doen. We zegenen hem door ‘de Here zegent jou, en Hij beschermt jou, Hij schijnt Zijn licht over Jouw leven, Hij zal genadig zijn, en heel dichtbij je zijn, Hij zal Zijn vrede aan jou geven’ te zingen. We bidden samen voor hem. We lezen psalm 16, die al zoveel tot ons sprak voor hem voor. We houden hem vast. Om de beurt. We maken fotos.

Dan merken we een verandering in de frequentie van zijn ademhalen. Het doet zeer om dat te zien. in mij schreeuwt mijn ziel van de pijn die het veroorzaakt. Het is onvermijdelijk.

We bellen en de zuster komt luisteren. Ze hoort zijn hartje nog zachtjes kloppen. Na een paar minuten luistert ze weer. We zien dat zijn aanblik veranderd is. Zijn leven is eruit. Zijn hartje is gestopt. Onze allerliefste Otto is er niet meer.

Contact

Stichting Nooit Voorbij

Deel deze blog

De bevalling van Otto*

Scroll naar boven